China valt nooit / De Groene Amsterdammer


Westerse mythes over China’s ondergang
China valt nooit

In het Westen heerst de gedachte dat de Chinese economie op weg is naar een ‘harde landing’. Wensdenken. Al sinds de keizerlijke dynastieën trotseert China buitenlandse doemscenario’s.

door Jan van der Putten


China gaat het niet maken, dat weet iedereen. Althans, dat hebben we ons duizend maal voorgehouden, praktisch vanaf het moment dat Mao Zedong in 1949 aan de macht kwam. Elke keer dat het volgens ons mis had moeten gaan wist de communistische partij de dans te ontspringen, soms met moeite, soms met zwier – waarna we een nieuwe horde in zicht zagen komen die volgens ons opnieuw onneembaar zou zijn.

Is het gekomen door domheid of gebrek aan kennis? Door wensdenken of een naïef geloof in het universele karakter van de westerse waarden? Hoe het ook zij, het is ongelooflijk dat we het zo lang zo faliekant mis hebben gehad over een zo belangrijk land als China. Denk niet dat dit mega misverstand onderhand uit de wereld is. Onwetendheid, wensdenken en westers centrisme blijven obstakels opwerpen die een beter begrip van de nieuwe wereldmacht lelijk in de weg staan. Het zijn de tegenhangers van sinocentrisme, nationalisme en uitgemolken slachtofferschap die in China het zicht op de rest van de wereld blijven verduisteren.

De laatste obstakels die de westerse doemdenkers zien verschijnen zullen China ditmaal echt fataal worden, beweren ze. De economie, en daarmee ook het communistische regime, zien ze stuklopen op de vergrijzing, op een niet te beklimmen schuldenberg, op onhervormbare staatsbedrijven, op de onmogelijkheid om te innoveren, en uiteindelijk zal de democratie zegevieren. Zou het echt?

De mythevorming over China is lang geleden begonnen bij de Chinezen zelf. Een nieuwe dynastie liet direct na haar machtsovername de geschiedenis van het voorafgaande keizershuis op schrift stellen, vooral ter rechtvaardiging van de eigen staatsgreep. Vervolgens werden alle documenten vernietigd, zodat het beeld van de verdorvenheid van de vorige dynastie niet meer te corrigeren was. De ons vooral uit Orwells 1984 bekende gewoonte om de geschiedenis te kneden naar de politieke behoeften van het moment is dus niet begonnen met Mao. Vanouds schildert de communistische partij alle vroegere volksopstanden als voorlopers van zichzelf af. Het heeft alle onwelkome gebeurtenissen – bijvoorbeeld de Grote Spong Voorwaarts, de Culturele Revolutie, de nederlaag tegen Vietnam in 1979, het bloedbad van Tiananmen, de liquidatie van de sekte Falun Gong – onder het tapijt geveegd. Hele databases van artikelen over sociale en politieke thema’s zijn gesneuveld. ‘Politiek nihilisme’, dat wil zeggen een kritische benadering van het verleden van de partij en haar leiders, is volgens een instructie van partijleider Xi Jinping streng verboden. De controle van de partij op het nieuws is verscherpt. Ze geeft de media dagelijks instructies over de manier waarop ze met gevoelige onderwerpen moeten omspringen: alleen summier behandelen, alleen de officiële versie brengen, alleen op een verre binnenpagina plaatsen, of gewoon niet melden.

In de vijftiende eeuw maakte de Chinese vlootvoogd Zheng He, tientallen jaren voor Columbus, zeven grote zeereizen naar Zuidoost- en Zuid-Azië en de Afrikaanse oostkust. Daar heeft hij, althans volgens de door de partij geconstrueerde mythe, slechts nobel beschavingswerk verricht en de barbaren duidelijk gemaakt dat de Hemelzoon in China heerst over tianxia (alles wat onder de hemel is), dus ook over hen. De eunuch-admiraal zou de antithese zijn geweest van de westerse ontdekkingsreizigers die de inlanders over de kling joegen of tot slaaf maakten en hun woongebied als wingewest inlijfden en leegplunderden.

De communistische partij heeft van Zheng He de mascotte van de Chinese buitenlandse politiek gemaakt. Zijn optreden zou immers een prelude zijn geweest op de waarden die het huidige internationale beleid zouden inspireren: vrede, mondiale ontwikkeling en win-win-situaties. De realiteit is minder verheven. Zhengs vriendelijkheid hield op zodra er weerstand kwam tegen zijn beschavingsmissie. De vredesapostel was dan niet te beroerd om de dertigduizend soldaten die zijn armada bemanden in te zetten tegen de barbaren. Hij vergat niet een forse oorlogsbuit mee te nemen. Hij moest zijn reizen staken toen andere expedities veel dringender werden: tegen de nomadenstammen die China vanuit het noorden bedreigden.

In de twintigste eeuw vonden nationalistische intellectuelen dat China de door Zheng He gedroomde maritieme mogendheid moest worden. De inlijving van de Zuid-Chinese Zee is op dit moment in volle gang. Op deze grootste gebiedsannexatie sinds de Tweede Wereldoorlog zou de proto-imperialistische admiraal trots zijn geweest. Intussen is China bezig van de Zuidoost-Aziatische landen vazalstaten te maken en begint het Chinese gedrag in Afrika neokoloniale trekjes te vertonen. De kolonisatie met Chinese karakteristieken is volop aan de gang.

De wereld heeft niets van ons te vrezen, beweert de partij, want China is een vreedzaam land. De geschiedenis zou bewijzen dat China nooit expansieve neigingen heeft gehad. In het Westen is die bewering vaak klakkeloos overgenomen. Maar hoe zit het dan met de vele veroveringsoorlogen die China zijn huidige omvang hebben gegeven? Vanuit het kernland in Noord- en Midden-China is men naar het zuiden doorgestoten, tot diep in Zuidoost-Azië. Onder de laatste dynastie, de Qing, zijn Tibet en Xinjiang ingelijfd en de Dzungaren in West-Mongolië uitgeroeid. Daardoor dijde China uit als nooit tevoren en breiden de Han-Chinezen een lappendeken van etnieën en culturen om zich heen. Met uitzondering van Buiten-Mongolië, tegenwoordig de republiek Mongolië, eist de Chinese Volksrepubliek de soevereiniteit op over het hele Qing-gebied.

China ondersteunt zijn aanspraken op gebieden van India en Bhutan in de Himalaya, op strategische eilandjes in de Oost-Chinese Zee en op vrijwel de hele Zuid-Chinese Zee opnieuw met een beroep op de geschiedenis. Dat die verzonnen of vervormd is maakt niet uit. China weigert te onderhandelen over zijn claims omdat ze boven elke twijfel verheven zouden zijn. De nationale ‘kernbelangen’ staan immers op het spel, en dan zou onderhandelen hoogverraad zijn. Vorig jaar veegde het internationale Hof van Arbitrage de vloer aan met de Chinese aanspraken op de Zuid-Chinese Zee. Waarna China met de uitspraak van het Hof hetzelfde deed. De landen die een deel van dat zeegebied claimen worden door de reus China, van wie ze economisch geheel afhankelijk zijn, ingepakt of regelrecht bedreigd. Bijna steeds kiezen ze eieren voor hun geld.

De Chinese geheime politie wijdt zich buiten de grenzen aan spionage, intimidaties en soms zelfs ontvoeringen

China pacifistisch? In de tijd dat de Volksrepubliek zich internationaal nog gedeisd hield omdat alle kaarten werden gezet op economische ontwikkeling was oorlog wel het laatste wat het land kon gebruiken. En nog altijd geeft China de voorkeur aan vreedzame oplossingen – mits het langs die weg aan het langste eind kan trekken. China levert belangrijke bijdragen aan VN-vredesmissies en roept voortdurend op tot kalmte en terughoudendheid in de grote conflicten waarin het geen partij is of, zoals in het geval van Noord-Korea, bij een oorlog veel te verliezen zou hebben. Het heeft vredesinitiatieven genomen in Zuid-Soedan (waar de oorlog de Chinese oliebelangen schaadt) en werpt zich nu zelfs op als vredestichter in het Midden-Oosten.

Op andere fronten is van dat pacifisme weinig te merken. China is bezig de Zuid-Chinese Zee en de daar opgespoten eilandjes te militariseren, in Bhutan heeft zich deze zomer een verbeten militaire confrontatie afgespeeld tussen Chinese en Indiase soldaten, China laat Japan om de haverklap zijn spierballen zien, Vietnam kreeg kort geleden de aanzegging dat het een booreiland in de Zuid-Chinese Zee diende weg te halen als het militaire represailles van China wilde voorkomen. Landen die tegen China’s expansieve acties protesteren worden er al gauw van beticht dat ze met kwaadaardige bedoelingen een ‘Chinese dreiging’ fabriceren. Een van de grootste vragen rond de Nieuwe Zijderoute, het megaproject dat heel Eurazië economisch moet binden aan China, is de mate van politieke invloed die Peking gaat uitoefenen. De ervaringen tot nu toe in Midden-Azië en Pakistan wijzen erop dat de beloofde win-win-situatie vaak een ander woord is voor Chinese machtspolitiek.

Maar het principe van niet-inmenging dan? Nog altijd is dat officieel de hoeksteen van de Chinese buitenlandse politiek, maar het blijft beperkt tot landen waar inmenging niet nodig is. En het wordt volop aangeroepen als er vanuit het buitenland wordt geprotesteerd tegen Chinese misstanden. De protesten worden onveranderd afgedaan als ‘ongegronde beschuldigingen’ en aantastingen van de Chinese soevereiniteit. Martelingen, schijnprocessen, persbreidel, ontvoeringen, vernederingen, het zijn allemaal binnenlandse zaken waarmee het buitenland zich niet te bemoeien heeft. Zodra de partij waar ook ter wereld haar belangen in het geding ziet prikt ze echter haar eigen niet-inmengingsmythe door. Alle methodes zijn goed: handelssancties, export- en toeristenstops, boycot van films en artiesten, bedreigingen en campagnes tegen kritische media, docenten en studenten, censuurmaatregelen. De Chinese geheime politie wijdt zich buiten de landsgrenzen aan spionage, intimidaties en soms zelfs ontvoeringen. Vooral onder gevluchte Oeigoeren en Tibetanen is de lange arm van Peking berucht.

De westerse beeldvorming over China begon met Marco Polo, die met fantastische verhalen over het Rijk van het Midden thuiskwam. Een paar eeuwen later stuurden de jezuïeten die in Peking relaties hadden gesmeed met de elite en droomden van een Chinese versie van het christendom enthousiaste brieven naar huis over de superieure Chinese beschaving. In China, schreven ze, gedragen de mensen zich deugdzaam, niet omdat ze anders worden gestraft, maar omdat ze het voorbeeld volgen van de keizer, wiens opperste deugdzaamheid afstraalt op al zijn ondergeschikten. Op de denkers van de Verlichting maakte deze confuciaanse opvatting grote indruk. De Amerikaanse Founding Fathers hebben zelfs met de gedachte gespeeld om Confucius’ morele principes op te nemen in de grondwet. Maar de denkers en de fathers hadden de voorbeeldige Chinese deugdzaamheid alleen maar van horen zeggen. In de praktijk was menige keizer het tegendeel van deugdzaam. Er waren wel degelijk strenge wetten en zware straffen, die als instrument dienden om de onderdanen in het gareel te houden. De keizer zelf stond boven de wet. Net als de communistische partij nu. Ook zij hanteert de keizerlijke rule by law, die ze zelf de rule of law noemt.

In de negentiende eeuw sloeg in de Verenigde Staten het idyllische China-beeld radicaal om. Chinese immigranten, dat waren onbetrouwbare profiteurs die de Amerikanen hun baan afpakten, inferieur volk dat eigenlijk nergens voor diende. Dat beeld werd voor het gemak op alle Chinezen toegepast. Het was de tijd dat China door de buitenlandse mogendheden werd gemangeld. Zowel binnen als buiten China werd hard gewerkt aan de afbraak van het Rijk van het Midden, waar niets werd gedaan om de neergang te keren. In China heerste een ware jansaliegeest – net als in die tijd in Nederland. Dat is de oorsprong van de uitdrukking dat de Nederlanders de Chinezen van Europa zijn. Even futloos en lamlendig. De uitleg van tegenwoordig is dat Nederlanders even slimme handelaars en ondernemers zijn als de Chinezen. Een mooi anachronistisch misverstand.

Tot opperste westerse verbazing won niet Chiang Kai-shek maar Mao Zedong de Chinese burgeroorlog. Het communisme aan de macht! Dat kon onmogelijk beklijven. Het was het begin van een westerse China-mythe die na 68 jaar nog altijd niet de zachte dood is gestorven die hij verdient. Het idee dat het communisme in China gedoemd is te mislukken zit er heel diep in. Het werd nog versterkt door de val van datzelfde systeem in Midden- en Oost-Europa en in de Sovjet-Unie zelf. Dat de Chinese partij het communisme pragmatisch omvormde tot het socialisme met Chinese karakteristieken – een term waarmee de partij alle kanten op kan, al naar gelang de behoefte – schrok de westerse wensdenkers niet af. In 1989 zagen ze hun wens bijna in vervulling gaan, toen langdurige betogingen in Peking en alle andere grote Chinese steden het regime deden wankelen. Het bloedbad van Tiananmen was ook voor het Westen een wreed ontwaken.

‘Tiananmen’ leerde de partij de les dat ze het nooit meer zo ver mocht laten komen. Alle initiatieven die haar almacht zouden kunnen bedreigen zijn sindsdien in de kiem gesmoord. De partij werd de olifant die keer op keer de muis verpletterde. In het buitenland raakte vooral de democratiseringsbeweging Charter 08 bekend. De beweging werd ontmanteld en haar voornaamste inspirator Liu Xiaobo – een naam die in China zelf nauwelijks bekend is – kreeg elf jaar cel wegens landverraad. Hij kreeg ook de Nobelprijs voor de vrede. Zelfs toen hij stervende was bleef iedere clementie uit. Na zijn dood vorige maand werd zijn weduwe, die na de veroordeling van haar man huisarrest had gekregen, door het regime ontvoerd. Nog meedogenlozer dan zijn voorgangers heeft Xi Jinping duidelijk gemaakt dat er van democratie in China geen sprake kan zijn. Ook tegen andere ‘westerse waarden’ als mensenrechten, scheiding van de staatsmachten en het primaat van de grondwet voert hij campagne. Hij krijgt daarbij steun uit onverwachte hoek, met Donald Trump als de onbetwiste leider van de campagne van zelfdestructie van de westerse waarden.

En zo is de ene westerse mythe na de andere ontzenuwd. Bijvoorbeeld onze overtuiging dat de opkomst van de middenklasse en van een maatschappelijk middenveld ook in China tot democratie moest leiden. Of dat vanuit Hongkong de liberalisering van heel China zou beginnen. Uit het Westen teruggekeerde Chinese studenten zouden in hun eigen land vol vuur de democratie uitdragen. De ‘kleurenrevoluties’ in voormalige sovjetrepublieken zouden naar China overslaan, en de Arabische lente ook. Dankzij de handel met het Westen zou China zich ook openstellen voor de westerse democratie en steeds inniger de liberale wereldorde omhelzen. Alle Amerikaanse presidenten sinds Bill Clinton hebben zich bezondigd aan de valse hoop dat internet de opmars van democratie onstuitbaar zou maken. Alleen Trump hebben we er niet over gehoord, want die is in democratie niet geïnteresseerd.

De hoop dat de democratie uiteindelijk zal zegevieren is nog steeds niet helemaal vervlogen, maar de communistische partij heeft volop bewezen dat ze de westerse verwachtingen op dat punt heeft gefnuikt. Democratische revoluties elders zijn niet naar China overgeslagen. De middenklasse bestrijdt de partij niet, maar houdt haar in ere, want aan de partij heeft ze haar opkomst en bloei te danken. Het maatschappelijk middenveld is gerooid of met scherpe controlemaatregelen steriel gemaakt. De handel met het Westen heeft zich niet uitgestrekt tot westerse politieke ideeën. En wat internet betreft: China is uiterst succesvol gebleken in het weren van onwelkome digitale gedachten. Steeds meer past niet China zich aan aan internet, maar internet aan China.

De middenklasse bestrijdt de partij niet, maar houdt haar in ere, want aan de partij dankt ze haar opkomst en bloei

Nu democratisering niet meer de weg lijkt te zijn die tot het einde van het autoritaire – en steeds meer totalitaire – Chinese bewind kan leiden is de westerse hoop verplaatst naar andere gebieden waarop een voor de partij fatale crisis kan uitbreken. Dat begon al met de Aziatische financiële crisis in 1997. De voorspelling dat die naar China zou overslaan, kwam niet uit, dankzij het ingrijpen van premier Zhu Rongji. Hij weigerde de yuan te devalueren, kortwiekte de bureaucratie en stootte onrendabele staatsbedrijven massaal af. Veertig miljoen mensen raakten werkloos. Ze zijn niet in opstand gekomen. Toen in 2009 de Chinese export dramatisch terugliep na het uitbreken van de westerse financiële systeemcrisis verloren opnieuw tientallen miljoenen Chinezen hun baan, opnieuw tot groot genoegen van ‘experts’ die van het doemdenken over China hun beroep hebben gemaakt. Hun onbetwiste voorman is de Amerikaanse Chinees Gordon Chang. Met zijn boek The Coming Collapse of China uit 2001 opende hij een nieuw genre in de politieke literatuur. Hoewel de instorting almaar op zich laat wachten vinden de doemgeschriften gretig aftrek, want er staat precies wat veel mensen graag willen horen: dat het met de Chinese communistische partij spoedig gedaan zal zijn. Ook boeken van tegenovergestelde strekking doen het overigens uitstekend. De moeder van dat genre is When China Rules the World van Martin Jacques, waarvan de ondertitel zonder blikken of blozen ‘het einde van de westerse wereld’ aankondigt.

De China-bashers baseren hun ondergangsvoorspellingen graag op de economische en financiële problemen van de Volksrepubliek. Hun uitgesproken of onuitgesproken overtuiging is dat een economie zonder de rule of law en een goed gereguleerde markt niet tot bloei kan komen. Een bloeiende, stabiele economie zou alleen maar in een democratie kunnen functioneren. De feiten laten iets anders zien, maar de critici klampen zich vast aan de hoop dat het alsnog mis zal gaan. Kijk maar naar Japan, zeggen ze. In de jaren tachtig leken de Japanners op het punt te staan de economische meesters van de wereld te worden. En wat gebeurde er? De onstuimige groei maakte plaats voor stagnatie, waar het land nog steeds niet uit is gekomen. Datzelfde kan ook met China gebeuren. Maar nog voordat het zo ver is kan de klad komen in de Chinese economie. De groeicijfers uit de jaren van het economische wonder zijn gehalveerd en doortastende economische hervormingen blijven uit. Dat maakt de kans op stagnatie groter, waardoor China in dezelfde middeninkomensval zal trappen die slechts dertien van de 101 landen en regio’s die zich uit de armoede hadden opgewerkt hebben weten te vermijden. Zeggen de critici.

Niemand kan uitsluiten dat de critici het deze keer bij het rechte eind hebben. Maar de kans dat ze ongelijk krijgen is een stuk groter. Dat komt doordat hun analyses niet alleen versluierd worden door wishful thinking, maar ook door de klakkeloze veronderstelling dat China ondanks zijn communistische retoriek in wezen een kapitalistisch land is. Zeker, de particuliere sector is een stuk groter dan de publieke. Maar deze laatste omvat wel alle strategische activiteiten en is niet in handen van de staat maar van de partij, die diep in de markt ingrijpt en direct of indirect ook het wel en wee van de private sector bepaalt. Kapitalistische wetmatigheden zijn dus niet zonder meer van toepassing op China’s ‘socialistische markteconomie’. In het Westen is die naam vaak weggelachen als een staaltje van verbale acrobatie die de innerlijke tegenstrijdigheid van de term aan het oog moest onttrekken. Toch is dat hybride monster de motor geworden van de wereldeconomie. En de crisis in het mondiale financiële systeem is niet veroorzaakt door China’s socialistische markteconomie maar door het onversneden westerse neoliberalisme.

Al jaren beweren de Gordon Changs van deze (westerse) wereld dat de Chinese economie hard op weg is naar een ‘harde landing’, waarna haast vanzelf ook de partij uiteen zal spatten – en de hele wereldeconomie harde klappen zal oplopen, maar dat zeggen ze er niet bij. Die voor hen verheugende catastrofe zou worden veroorzaakt door een instorting van de Chinese huizenmarkt, de uitdijing van de binnenlandse schuld tot onhoudbare omvang, een niet meer af te remmen kapitaalvlucht die het vertrouwen in de Chinese economie fataal zou ondermijnen, het uitblijven van marktgerichte hervormingen van de staatsbedrijven en nog veel meer.

Allemaal reële problemen. Veel peperdure en vaak overbodige infrastructurele voorzieningen leveren gigantische verliezen op. Om de paar jaar rijzen de huizenprijzen de pan uit, waarna strenge maatregelen tijdelijk voor afkoeling zorgen. Instorting van de bouw in China, de grootste bedrijfstak van de wereld, zou mondiale repercussies hebben. Sinds de financiële wereldcrisis is China’s economische groei voornamelijk gefinancierd met gulle en goedkope leningen van de staatsbanken. Daardoor hebben megaconcerns als Wanda, Anbang, Fosun en HNA wereldwijde imperia kunnen opbouwen. Maar intussen is de schuld in negen jaar gegroeid van 160 tot 260 procent van het bruto binnenlands product. Een groot deel daarvan is oninbaar. Daarnaast gaat er in het grijze en zwarte geldcircuit een onvoorstelbaar bedrag om: naar schatting 8500 miljard dollar. De beloofde sanering van de staatsbedrijven blijft almaar uit, naar het schijnt vanwege verzet van de ‘prinsenkinderen’ – de nakomelingen van de communistische leiders van het eerste uur, van wie de vader van Xi Jinping er één was – die in het onderhand overjarig geworden exportmodel te grote belangen hebben. Inderdaad, stuk voor stuk kolossale problemen. Maar de harde landing hebben we nog altijd niet gezien.

Geen nood, de sceptici zien een ander gevaar voor de partij op de loer liggen: de razendsnelle vergrijzing, die door de veel te late afschaffing van de eenkindpolitiek niet meer is tegen te houden. De gevolgen zijn ingrijpend. Steeds minder jongeren moeten steeds meer ouderen onderhouden, een fatsoenlijk pensioensysteem is onbetaalbaar, voorzieningen voor bejaarden schieten nu al hopeloos te kort, en een steeds kleiner percentage van de bevolking zal de economie draaiende moeten houden. Dat lijkt op een perfect recept voor een crisis. Maar de partij heeft er wat op gevonden: robotisering. In korte tijd is China wereldleider robotica geworden. Robots hebben het voordeel dat ze dag en nacht kunnen werken zonder ontevreden te worden, een veel grotere productiviteit hebben dan levende arbeiders en op den duur een stuk goedkoper zijn.

Robots horen bij de technologische innovatie die noodzakelijk is om de Chinese economie naar een hoger plan te tillen. Zonder innovatie zou de economie in het slop raken en voor de partij het aftellen naar het einde beginnen. Dat zal volgens westerse China-critici vrijwel zeker gebeuren, want de Chinezen, zeggen ze, kunnen niet innoveren. Kijk naar het confuciaans-communistische onderwijssysteem met zijn indoctrinatie en autoritaire aanpak, die niet gericht is op de ontwikkeling van kritische zin, creativiteit en teamgeest maar op stampen voor het allesbeslissende examen. Kijk ook naar de politieke censuur op de wetenschap, waardoor de toegang van Chinese researchers tot buitenlandse publicaties ernstig wordt bemoeilijkt. Ook buitenlandse wetenschappelijke uitgevers die in China willen opereren krijgen beperkingen opgelegd. Cambridge University Press ging vorige maand door de knieën en haalde ruim driehonderd artikelen over China van haar Chinese website, maar moest die zelfcensuur na vlammende protesten ongedaan maken. Denk ook aan de wijdverbreide wetenschappelijke fraude, de gewoonte andermans technologie te stelen of buitenlandse bedrijven in China te dwingen hun technologische geheimen te onthullen.

Allemaal waar. En toch. Op veel technologische en wetenschappelijke gebieden, zoals kunstmatige intelligentie, ruimtevaart, drones, hacker-bestendige quantum-communicatie, wind- en zonne-energie, de medische wetenschap en cloning, is China nu al nummer één of wordt dat binnenkort. Het land van de Vier Grote Uitvindingen (papier, buskruit, boekdrukkunst en kompas), waar de kruiwagen duizend jaar eerder dan in Europa in gebruik was en staal vijftienhonderd jaar eerder, loopt nu ver voorop in vier moderne uitvindingen: de hogesnelheidstrein, online winkelen, digitale deelfietsen en elektronisch betalen, waarmee je tegenwoordig zelfs bij bedelaars terecht kunt. Kennelijk deugt ook op innovatiegebied onze opvatting over China niet.

Het is onzin de Chinezen hogere inzichten, ongehoorde langetermijnvisies of diepere historische wijsheid toe te dichten. Moderne Chinezen worden in de regel geleid door geen hoger inzicht dan zo snel mogelijk zo veel mogelijk geld verdienen. Mao’s rechterhand Zhou Enlai gaf in 1972 op een vraag van Henry Kissinger het fameuze antwoord dat het nog te vroeg was om te oordelen over de gevolgen van de Franse Revolutie. Wat een allure! Wat een tijdontheven wijsheid! Jammer alleen dat Kissinger, de tolk van toen heeft het zelf onthuld, de revolutie van mei 1968 bedoelde.

Maar hoe komt het dan toch dat de communistische partij zo ongeveer al onze wetten en zekerheden weet te tarten? Misschien heeft het gewoon te maken met het historisch vaststaande feit dat een dynastie in China gemakkelijk een paar honderd jaar kan duren.




zaterdag 16 september 2017

Klik hier