Voordracht Casper Thomas bij presentatie 'Tijd van illusies' / Spui25, Amsterdam
Voordracht van Casper Thomas bij de presentatie van Tijd van illusies
‘De typerende toon van de jaren zestig was er van ongelimiteerd zelfvertrouwen. We wisten simpelweg hoe we de wereld moesten fixen.’ Met deze woorden vatte de in 2010 overleden historicus Tony Judt het meest gemythologiseerde decennium van de vorige eeuw samen. Judt vond de sixties in zekere zin overschat, of beter gezegd: hij vond dat de generatie die werd gevormd door de roerige jaren zestig soms een neiging tot zelfoverschatting had. De rechtste backlash tegen de linkse revolte, die nog altijd voortduurt, werd volgens Judt voor een belangrijk deel daardoor veroorzaakt, zo schreef hij in Het Land is Moe, het boek waarin Judt terugblikt op de eeuw die hem vormde eeuw en waarin hij zich afvroeg wat er verloren was gegaan met de overgang naar een nieuw tijdperk.
Ik moest denken aan het werk van Tony Judt toen ik Jan van der Puttens fraaie boek Een tijd van illusies las. De thematiek is deels dezelfde: de twintigste eeuw als een tijdperk van hooggespannen verwachtingen, die soms werden waargemaakt, maar minstens zo vaak jammerlijk uiteen zijn gespat. Een afbeelding van jongeren die straatstenen loswoelen om naar het gezag te werpen, genomen in Parijs in Mei ’68 prijkt op de omslag. Jans boek begint in die meimaand, toen ook zijn lange loopbaan als mondiaal verslaggever begon. Maar misschien moet ik niet enkel in de verleden tijd schrijven, dit is geen pensioenpraatje en de loopbaan van Jan van der Putten duurt nog altijd voort. Wat vaststaat: hij is gevormd door wat ook wel de korte twintigste eeuw werd genoemd, de periode die begon na de tweede wereldoorlog en die eindige met de val van de muur.
Die twintigste eeuw is een decor waar ik wel eens jaloers op kan zijn. Deels vanwege de mooie spanningsboog: op de puinhopen van twee wereldoorlogen worden samenlevingen gesticht die ongekend vrij en welvarend zijn. Sociale barrières die mensen eerder op hun plaats gehouden zouden hebben, worden geslecht. Welvaart wordt op vrijwillige basis gespreid, kansen verruimd, kolonialisme afgeworpen. Daadwerkelijke beleefde, gevoelde en vooral ook gedeelde vooruitgang, kortom, die je vaak maar één keer kunt meemaken voordat de vraag onvermijdelijk wordt: hoe houd je het in stand?
De aantrekkingskracht van dat decor zit hem ook in de journalistenromantiek waar Jan een gulle deler van is: verhalen die per telex en telefoonverbinding worden doorgegeven, vanuit verre oorden naar een publiek dat de correspondent daadwerkelijk hard nodig heeft als venster op de wereld. Een tijdperk waarin de buitenlandjournalistiek geen bezuinigingspost was, maar een erekwestie was van groot belang.
Maar vooral komt die milde jaloezie voort uit een gevoel dat het tijdperk Jan van der Putten er een lijkt te zijn geweest waarin de wereld kon worden gevat in een groot verhaal: een soort epische strijd tussen de vrijheid en vooruitgang aan de ene kant en krachten die haar ondermijnen aan de andere kant. Dat mondiale karakter van het tijdperk structureert dan ook de wandel van een journalist als Jan, die op verschillende plekken neerstrijkt om de geschiedenis mee te maken. In Frankrijk, in Latijns Amerika, In Italië, in Griekenland en vele andere plekken waarvandaan Jan van der Putten verslag deed verschilden de namen en concrete kwesties, maar de thematiek die hij achterna zat was steeds dezelfde: het vrijheidstreven en de tegenkrachten. Het heeft simpelweg iets heel moois: de mens dat samenvalt met zijn tijd, en er gestalte aan geeft door die verwoorden in talloze artikelen, radio-uitzendingen en boeken. ‘Wie intens wil leven, moet buitenlandcorrespondent worden.’, aldus Jan. Dat doel lijkt zonder meer geslaagd.
Een journalist op zoek naar hoe de geschiedenis draait om het menselijke streven naar vrijheid en ontplooiing deed er natuurlijk zeer verstandig aan om, op het moment dat in het Westen een zelfgenoegzaam ‘einde van de geschiedenis’ werd afgekondigd, naar China te vertrekken. Want ook daar leek de vrijheidsroep even te klinken, alvorens de luiken des te harder weer toegingen en er een repressieve surveillancestaat werd opgetuigd. Jan deed dit, en zijn grote verhaal over een verbreding van de menselijke horizon gevolgd door juist weer een versmalling, kon met een nieuw voorbeeld nogmaals opgetekend worden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Jan, naast kenner van vele andere landen, ook Israël-expert is. Ook daar begon in 1945 een verhaal van vrijheid, na een duistere voorgeschiedenis, en ook daar is de vraag welke illusies er gaandeweg aan diggelen zijn gegaan.
Die strijd tussen die twee krachten waar Jan zo’n scherp oog voor heeft wordt nu natuurlijk nog steeds gevoerd en houdt nog steeds buitenlandcorrespondenten bezig. Denk aan de Verenigde Staten waar de toekomst van de democratie andermaal inzet van de verkiezingen is. Maar het grote verschil is dat we een illusie armer zijn als het gaat over de kansen op een succesvolle uitkomst van die strijd. Ergens is dat natuurlijk goed: het voorkomt de zelfgenoegzaamheid en zelfbegoocheling waar Judt over sprak en waar ook Jan voor waarschuwt in zijn boek.
Maar ergens is het ook jammer. Jan spreekt over zijn decennia als buitenlandcorrespondent als een tijdperk dat ‘hij intens heeft beleefd, van de hoopvolle prelude tot het dystopische eindspel’. Dat laatste verwijst naar de grote problemen van dit moment: nieuwe koude oorlog tussen Amerika en China, oorlog op het Europees continent, in het Midden-Oosten, hernieuwde angst voor nucleaire vernietiging, grote stromen vluchtelingen, een nieuwe generatie dictators, kiezers die vallen voor de lokroep van extreemrechts. Volgens Jan moeten we dat niet zien als een opeenstapeling van afzonderlijke problemen, maar als een grote systeemcrisis die zich openbaart op meerdere fronten tegelijk. Het is een weinig bemoedigende, maar ik vrees wel accurate constatering die centraal staat in Jans boek: het grote, optimistische verhaal van de vorige eeuw heeft, desillusie voor desillusie, plaatsgemaakt voor ontwrichting als het grote verhaal van deze tijd.
‘De wereld waarin ik ouder werd, is zelf een oude wereld geworden’, schrijft Jan ergens in zijn boek, dat natuurlijk de gewichtige aanduiding ‘memoires’ mag dragen. Het is wat mij betreft de mooiste zin van het boek. Ergens is dat natuurlijk logisch, en het motto dat ouderdom met gebreken komt wordt dan ook door Jans analyse onderstreept, net als de onvermijdelijke waarheid dat wat oud is op een gegeven moment ook sterft. Het is natuurlijk altijd een discussie onder historici: hoe precies een tijdvak af te bakenen. De meesten zullen zeggen dat het kunstmatig is. De middeleeuwen begonnen niet met klaroenstoot en eindigden niet van de ene dag op de andere. Tegelijk is het nuttig, het proberen aan te duiden van een tijdperk, het geeft richting aan het verhaal dat we vertellen, of dat nu ons levensverhaal betreft of het verhaal dat journalisten vertellen via hun publicaties. In het geval van Jans boek begint dat tijdvak in 1941, het jaar van zijn geboorte en eindigt het in 2024, het jaar waarin Tijd van Illusies is verschenen.
En gelukkig is die eindafbakening kunstmatig. Als we straks aan de redactietafel van De Groene Amsterdammer concluderen dat we hoog nodig een groot duidend verhaal over China nodig hebben of een snel actueel commentaar over Israël, denken we al snel aan Jan van der Putten. Bij de volgende- kerst of zomerborrel weet ik zeker dat Jan op zijn stoel zit en per toerbuurt gesprekken voert met journalisten die zou oud als de Jan van der Putten uit de het eerste hoofdstuk van het boek.
‘Het einde van dit tijdperk stemt niet alleen angstig maar paradoxaal genoeg ook hoopvol’, schrijf je, juist omdat de afgeworpen illusies maken dat we scherp kunnen zien waar het nu mis is en wat daar gedaan kan worden. Niet dat de journalist de oplossing moet aandragen, zo waarschuw je terecht. Want ook dat tekent Jan: hij was erbij, steeds weer, maar nergens stond zijn eigen ideologische bevlogenheid in de weg van constateren wat er echt gaande was. Jan laat zien dat de journalist vooral moet optekenen hoe illusies worden gekoesterd en verdwijnen en moet laten zien wie het slachtoffer van die misplaatste illusies. ‘Daarom ben ik extra nieuwsgierig naar het volgende tijdperk’, zeg je, Jan, tot besluit van je verhaal. Wij zijn dat ook. We gaan het er nog vaak over hebben.
maandag 30 september 2024