Wordt alles anders in Mexico onder president López Obrador? / Argus


Wordt alles anders in Mexico onder president López Obrador?
door JAN VAN DER PUTTEN

Politici in verkiezingsmodus plegen veel toe te zeggen en na hun verkiezing weinig daarvan waar te maken. Mexicaanse politici plegen nog meer te beloven en nog minder te verwezenlijken. De laatste Mexicaanse president maakte het nog bonter: hij beloofde alles en maakte alles alleen maar erger: nog afgrijselijker het aantal drugsmoorden, nog tergender de corruptie, nog schrijnender de sociale tegenstellingen. En nu is bij zijn derde poging Andrés Manuel López Obrador met overdonderende meerderheid tot president gekozen. Ook in het parlement krijgt hij de handen vrij. Hij heeft meer beloofd dan ongeveer al zijn voorgangers bij elkaar. Wordt het het bekende liedje? Of wordt alles in Mexico anders?

Lange jaren is Mexico het land van de bevroren revolutie geweest. Het enige bevlogene wat de Institutionele Revolutionaire Partij had overgehouden van de boerenrevolutie van Pancho Vila en Emiliano Zapata was de retoriek. Alleen in de jaren dertig werd de gevestigde orde van de geïnstitutionaliseerde revolutie even opgeschrikt toen president Lázaro Cárdenas de petroleum nationaliseerde. Het nieuwe staatsbedrijf, Pemex, groeide uit tot een van de ergste corruptienesten. Formeel was Mexico een democratie. Maar de verkiezingen werden altijd gewonnen door de PRI, voluit Partido de la Revolución Institutional, indien nodig met fraude. De presidentskandidaat van de PRI werd aangewezen door de zittende president. Oppositieleiders werden ingepakt of geëlimineerd, want van geweld waren de geïnstitutionaliseerde revolutionairen niet vies. Het bloedigste bewijs daarvan leverden ze in oktober 1968 toen in Tlatelolco, op het Plein van de Drie Culturen in Mexico-Stad, een paar honderd demonstrerende studenten door leger en politie werden neergemaaid. Onrust aan de vooravond van de Olympische Spelen kon de regering immers niet gebruiken. De Spelen gingen gewoon door.

Het Bloedbad van Tlatelolco behoort samen met dat van Tiananmen in Peking in 1989 tot de grote naoorlogse slachtpartijen waarvoor zelfs niet een begin van een verantwoording is afgelegd. De hoogst verantwoordelijke figuur voor ‘Tlatelolco’ was de minister van Binnenlandse Zaken Luís Echeverría. Twee jaar later werd hij president. De staatsgreep in Chili in 1973 gaf hem een mooie kans zich het aureool van revolutionair aan te meten. Hij vloog naar Chili om persoonlijk de weduwe van de door Pinochet gesuïcideerde president Salvador Allende op te halen. Mexico werd het Mekka van de linkse ballingen uit de Latijns-Amerikaanse dictaturen. Voor de PRI had dit Mekka dezelfde functie als de relaties met Cuba, die Mexico als enig land van Latijns-Amerika niet had verbroken: ze dienden als revolutionair alibi voor een regering die in eigen land bloed aan de handen had. Ben benieuwd of López Obrador het zal aandurven om, al was het maar symbolisch, de nu 96-jarige Echeverría alsnog ter verantwoording te roepen.

In 1976 was ik voor het eerst in Mexico. Wat een onbeschrijfelijke verademing was dat, na de verlammende terreur van het militaire bewind dat een paar maanden eerder in Argentinië de macht had gegrepen. Ik reisde een tijd mee met de presidentskandidaat van de PRI, José López Portillo, die op campagne was in het noordwesten van Mexico. Voor het eerst van mijn leven was ik embedded, maar dat bleek een prima manier om in snel tempo het ondoorgrondelijk lijkende Mexicaanse politieke systeem door te krijgen. Met treinen, vliegtuigen en bussen reisden we op staatskosten van de vroege ochtend tot de late avond van meeting naar vergadering, van diner naar volksfeest. Overal juichend volk dat met bussen was aangevoerd en voor het juichen betaald werd met geld of een maaltijd. Plaatselijke notabelen, landloze boeren en grondbezitters, industriëlen en arbeiders, docenten en studenten, armen en rijken, ze werden allemaal door de kandidaat toegesproken, en ze kregen allemaal de beloften die ze horen wilden, plus vaak ook eten en cadeaus, soms een baan bij de overheid. Kritiek werd er niet gehoord, hooguit wensen. Natuurlijk beloofde López Portillo die te zullen inwilligen.

Het frenetieke ritme van de campagne wekte de indruk dat López een nek-aan-nek-race liep met een tegenkandidaat. Foute indruk: er was geen andere kandidaat dan hijzelf en zijn enige tegenstander was de stemonthouding. Om zo veel mogelijk mensen naar de stembus te lokken en daardoor een zo groot mogelijke legitimatie te krijgen stapelde hij belofte op belofte. En zo leerde ik in recordtijd het Mexicaanse politieke systeem kennen: een corrupte populistische schijndemocratie met een regeringspartij die beweerde alle belangengroepen te vertegenwoordigen, hoe onverenigbaar ze ook mochten zijn, en met een oppositie die, voorzover niet geneutraliseerd, niet eens meer de moeite nam om het doorgestoken kaartenspelletje mee te spelen.

Na López Portillo volgden nog drie PRI-presidenten. En toen leek de maat vol. In 2000 kwam voor het eerst een oppositiepartij aan de macht, de rechtse Partido de Acción Nacional. Twee achtereenvolgende PAN-presidenten bleken echter een variatie rond hetzelfde thema. In 2012 mocht de PRI het opnieuw proberen. De puinhoop die Enrique Peña Neto ervan gemaakt heeft en het gemak waarmee hij het tomeloze drugsgeweld praktisch heeft genegeerd, waren misschien nodig om de Mexicanen te laten beseffen dat ze van de PRI en zijn klonen niets meer te verwachten hebben. Andrés Manuel López Obrador, kortweg AMLO, heeft nu de immense taak om van Mexico een normaal land te maken.

Een land waar de corruptie van hoog tot laag wordt uitgebannen, waar een eind komt aan de medeplichtigheid tussen overheid en drugskartels, en criminelen niet meer worden gesauveerd maar gestraft, een land waar geschillen niet meer door moord maar door praten worden opgelost, waar journalisten niet meer voor hun leven hoeven te vrezen, waar een eind komt aan de stuitend brede welvaartskloof.

AMLO’s tegenstanders in binnen- en buitenland hebben hem al bij voorbaat afgeserveerd door hem te bestempelen als een drammerige populist, een linkse nationalist of een tweede Hugo Chávez, of alle drie tegelijk. Ze vinden hem een demagoog, die met geld wil gaan smijten dat er niet is. Waarom hoor je ze niet zeggen dat hij een uitstekende burgemeester van Mexico-Stad is geweest? Dat hij zijn meest radicale plannen heeft geschrapt en bewezen heeft goed te kunnen samenwerken met de economische elite? AMLO heeft veel meer gemeen met leiders als de Braziliaanse oudpresident Lula, die met zijn sociale programma veertig miljoen mensen uit de armoede heeft getild (en nu gevangen zit omdat zijn aartscorrupte rechtse vijanden willen voorkomen dat hij opnieuw president wordt), of met José Mujica, de voormalige Tupamaro-guerrillero die tot president van Uruguay werd gekozen en een van de meest geliefde en respectabele leiders werd die Latijns-Amerika ooit gekend heeft.

Wat het Mexico van AMLO verenigt met het Venezuela van Chávez en Maduro verenigt het ook ook met, bijvoorbeeld, het Frankrijk van Macron of het Italië van de Lega en de Vijfsterrenbeweging: de traditionele partijen in die landen zijn vanwege hun wanprestaties weggevaagd. Iets dergelijks is ook gebeurd in de Verenigde Staten, waar Trump zowel Democraten als Republikeinen tot figuranten heeft gedegradeerd. En hetzelfde sloopverschijnsel gaan we vermoedelijk in oktober zien in Brazilië, waar de overtuigde fascist Jair Bolsonaro, een bewonderaar van de laatste militaire dictatuur en voorstander van sterilisatie van de armen, alle opiniepeilingen aanvoert. De democratie kan dus monsters baren, maar dat wisten we allang. Maar ze kan ook verziekte situaties saneren. AMLO wil dat gaan bewijzen zodra hij in december tot president wordt geïnstalleerd. Als iemand daarvoor sinds Zapata goede papieren heeft gehad, dan is het Andrés Manuel López Obrador.




zaterdag 28 juli 2018

Klik hier